Het tienermeisje dat de deur opendeed zag eruit alsof ze die meteen weer voor zijn neus dicht wilde slaan. In plaats daarvan draaide ze zich om en liep zonder iets te zeggen weg, de deur nog open.
Bill liep naar binnen. “Hoi, April,” zei hij automatisch.
Rileys dochter, een norse, slungelige veertienjarige met het donkere haar en dezelfde lichtbruine ogen als haar moeder, antwoordde niet. Gekleed in slechts een veel te groot T-shirt en met haar haren door de war, liep April een hoek om en plofte op de bank neer. Ze hoorde niets meer, behalve haar koptelefoon en mobiel.
Bill stond er ongemakkelijk bij en wist niet zeker wat hij nu moest doen. Toen hij Riley had gebeld, was ze akkoord gegaan dat hij langs zou komen, al was het dan met tegenzin. Was ze van gedachten veranderd?
Bill keek rond terwijl hij door het schemerige huis liep. Hij liep door de woonkamer en zag dat alles netjes was en op zijn plek lag, wat typisch was voor Riley. Maar het viel hem ook op dat de rolgordijnen dicht waren en dat er een stoflaag op de meubels lag, en dat was niets voor Riley. Op de boekenplank zag hij een rij glimmend nieuwe thrillers die hij tijdens haar verlof voor haar gekocht had, hopend dat ze zouden helpen om niet te veel aan haar problemen te denken. Geen enkel boek zag er gelezen uit.
Bills bezorgdheid groeide. Dit was niet de Riley die hij kende. Had Meredith gelijk? Had ze meer tijd nodig? Was het verkeerd om naar haar toe te gaan voordat ze er klaar voor was?
Bill vermande zich en liep verder het donkere huis in. En toen hij een hoek om ging, vond hij Riley alleen in de keuken. Ze zat aan de formicatafel in haar ochtendjas en pantoffels met een kop koffie voor zich. Ze keek op en hij zag een vlaag van schaamte in haar ogen, alsof ze vergeten was dat hij zou komen. Maar ze verborg het snel met een zwakke glimlach en stond op.
Hij stapte naar voren en omhelsde haar, en ze omhelsde hem zwakjes terug. Ze was iets kleiner dan hij, op haar pantoffels. Ze was erg mager geworden, te mager, en hij raakte nog meer bezorgd.
Hij ging tegenover haar aan de tafel zitten en bestudeerde haar. Haar haar was schoon, maar het was niet gekamd en het leek alsof ze die pantoffels al dagenlang aanhad. Haar gezicht zag er ingevallen uit, te bleek en veel, veel ouder dan vijf weken geleden toen hij haar voor het laatst gezien had. Ze zag eruit alsof ze door een hel gegaan was. En dat was ook zo. Hij probeerde niet te denken aan wat de laatste moordenaar geprobeerd had haar aan te doen.
Ze wendde haar blik af en ze zaten er in gespannen stilte bij. Bill was er zo zeker van geweest dat hij precies wist hoe hij haar kon opvrolijken, haar kon oppeppen; maar zoals hij daar zat werd hij verteerd door haar verdriet en hij wist niets te zegen. Hij wilde dat ze er sterker uitzag, zoals haar oude zelf.
Hij legde de envelop met het dossier van de nieuwe moordzaak op de grond naast zijn stoel, uit het zicht. Hij wist niet zeker of hij het haar moest laten zien. Hij raakte er steeds meer van overtuigd dat het een vergissing was geweest om hier te komen. Ze had duidelijk meer tijd nodig. Sterker nog, zoals hij haar hier zag, was hij er niet zeker van of zijn partner ooit weer terug zou komen.
“Koffie?” vroeg ze. Hij voelde haar ongemak.
Hij schudde zijn hoofd. Ze was duidelijk kwetsbaar. Toen hij haar in het ziekenhuis bezocht had en zelfs nadat ze thuis was gekomen, had hij voor haar gevreesd. Hij had zich afgevraagd of ze zich ooit zou kunnen losmaken van de pijn en angst die ze had doorstaan, uit de diepten van haar langdurige duisternis. Het was niets voor haar; ze had met elke andere zaak onoverwinnelijk geleken. Maar iets aan die laatste zaak, die laatste moordenaar, was anders geweest. Bill begreep het wel: de man was de meest verwrongen psychopaat die hij ooit was tegengekomen, en dat zei wel iets.
Terwijl hij haar bestudeerde kwam er nog iets in hem op. Ze zag er als haar echte leeftijd uit. Ze was veertig, net zo oud als hij. Maar toen ze nog werkte, levendig en druk, had ze altijd een paar jaar jonger geleken. Nu kwam er wat grijs haren tussen haar donkere haar tevoorschijn. Nou ja, zijn eigen haar verkleurde ook.
Riley riep haar dochter. “April!”
Geen antwoord. Riley riep haar een paar keer, nu luider, totdat ze eindelijk antwoordde.
“Wat?” antwoordde April vanuit de huiskamer en ze klonk behoorlijk geërgerd.
“Hoe laat begint school vandaag?”
“Dat weet je best.”
“Zeg het gewoon, oké?”
“Halfnegen.”
Riley fronste en zag er overstuur uit. Ze keek naar Bill. “Ze is voor Engels gezakt. Te veel lessen gemist. Ik probeer haar te helpen.”
Bill schudde zijn hoofd en begreep het maar al te goed. Het politieleven vroeg te veel offers van hen allemaal en hun gezinnen waren de grootste slachtoffers. “Dat is rot,” zei hij.
Riley haalde haar schouders op. “Ze is veertien. Ze haat me.”
“Dat is waardeloos.”
“Toen ik veertien was haatte ik iedereen,” antwoordde ze. “Jij niet?”
Bill antwoordde niet. Hij kon zich niet voorstellen dat Riley iedereen haatte.
“Wacht maar totdat jouw jongens die leeftijd bereiken,” zei Riley. “Hoe oud zijn ze nu? Ik ben het vergeten.”
“Acht en tien,” antwoordde Bill, en hij glimlachte. “Zoals het nu gaat met Maggie en mij, weet ik niet eens of ik nog in hun leven ben als ze net zo oud zijn als April.”
Riley hield haar hoofd schuin en keek hem bezorgd aan. Hij had die zorgzame blik gemist.
“Is het zo erg?” zei ze.
Hij keek de andere kant op en wilde er niet aan denken.
Er viel een stilte.
“Wat verberg je daar op de grond?” vroeg ze.
Bill keek naar beneden, toen weer op en glimlachte; zelfs zoals ze nu was ontging haar niets.
“Ik verberg niets,” zei Bill. Hij pakte de envelop en legde hem op de tafel. “Gewoon iets waar ik graag met je over wil praten.”
Riley glimlachte breeduit. Het was duidelijk dat ze precies wist waarom hij hier echt was.
“Laat zien,” zei ze, en ze wierp een nerveuze blik naar April. “Kom, we gaan even naar buiten. Ik wil niet dat zij het ziet.”
Riley deed haar pantoffels uit en liep op blote voeten voor Bill uit de tuin in. Ze gingen zitten aan een verweerde houten picknicktafel, die er al lang voordat Riley hier was komen wonen had gestaan. Bill keek om zich heen in de kleine tuin, waar een enkele boom stond. Er was aan alle kanten bos. Het deed hem vergeten dat hij gewoon in de buurt van een stad was. Te afgelegen, dacht hij.
Hij had nooit het gevoel gehad dat deze plek goed voor Riley was. Het kleine boerderijachtige huisje lag dertig kilometer bij de stad vandaan, was vervallen en heel gewoontjes. Het lag aan het eind van een provinciale weg, omgeven door niets dan bossen en weilanden. Niet dat hij dacht dat het stadsleven iets voor haar was. Hij kon zich haar niet voorstellen in een leventje vol cocktailparty’s. Ze kon in elk geval naar Fredericksburg rijden en de trein naar Quantico nemen als ze terug zou komen op het werk. Als ze nog kón werken.
“Laat maar zien,” zei ze.
Hij spreidde de verslagen en foto’s op de tafel uit. “Herinner je de zaak-Daggett nog?” vroeg hij. “Je had gelijk. De moordenaar was nog niet klaar.”
Hij zag haar ogen wagenwijd opengaan toen ze zich over de foto’s boog. Er viel een lange stilte, terwijl ze het dossier intensief bestudeerde. Hij vroeg zich af of ze dit misschien nodig had om terug te komen... of dat het juist een terugval zou veroorzaken.
“Wat denk je ervan?” vroeg hij ten slotte.
Nog een stilte. Ze keek nog steeds niet van het dossier op.
Eindelijk keek ze op en hij schrok toen hij de tranen in haar ogen zag opkomen. Hij had haar nog nooit eerder zien huilen, zelfs niet bij de ergste zaken, dicht bij een lijk. Dit was zeker niet de Riley die hij kende. De moordenaar had iets met haar gedaan, meer dan hij wist.
Ze slikte haar snikken in. “Ik ben bang, Bill,” zei ze. “Ik ben zo bang. De hele tijd. Voor alles.”
Bill voelde zijn hart zinken toen hij haar zo zag. Hij vroeg zich af waar de oude Riley was, de enige op wie hij altijd kon vertrouwen, die sterker was dan hij, de rots waarop hij altijd kon bouwen in moeilijke tijden. Hij miste haar meer dan hij kon zeggen. “Hij is dóód, Riley,” zei hij, en hij probeerde zo zelfverzekerd mogelijk te klinken. “Hij kan je geen kwaad meer doen.”
Ze schudde haar hoofd. “Dat weet je niet.”
“Natuurlijk wel,” antwoordde hij. “Ze hebben zijn lichaam na de explosie gevonden.”
“Ze konden het niet identificeren,” zei ze.
“Je weet dat hij het was.”
Haar hoofd viel voorover en ze bedekte haar gezicht met één hand terwijl ze huilde. Hij pakte haar andere hand over de tafel heen vast. “Dit is een nieuwe zaak,” zei hij. “Het heeft niets te maken met wat er met jou gebeurd is.”
Ze schudde haar hoofd. “Dat doet er niet toe.” Nog steeds huilend reikte ze langzaam omhoog en gaf hem het dossier, en ze keek de andere kant op. “Het spijt me,” zei ze. Ze keek naar beneden en haar handen trilden. “Ik ben bang dat je moet gaan,” voegde ze eraan toe.
Bill was geschokt, verdrietig, en hij pakte het dossier terug. Deze reactie had hij absoluut niet verwacht. Hij bleef even zitten en vocht tegen zijn eigen tranen. Uiteindelijk klopte hij haar vriendelijk op haar hand, stond op en liep door het huis terug. April zat nog steeds in de woonkamer, haar ogen gesloten, haar hoofd meebewegend op haar muziek.
*
Riley zat alleen aan de picknicktafel te huilen nadat Bill weg was. Ik dacht dat ik in orde was, dacht ze. Ze wilde echt in orde zijn, voor Bill. En ze had echt gedacht dat ze het aankon. In de keuken over onbenullige dingen praten was prima gegaan. Daarna waren ze naar buiten gegaan en toen ze het dossier had gezien, had ze nog steeds gedacht dat ze in orde zou zijn. Beter nog zelfs. Ze had zich laten meesleuren. Haar oude passie voor haar werk was weer aangewakkerd, ze wilde weer het veld in. Ze was natuurlijk haar traumatische gedachten aan het wegstoppen: ze zag die bijna identieke moorden als een puzzel die moest worden opgelost, tot bijna het abstracte aan toe, alsof het een intellectueel spelletje was. Dat was ook prima. Haar therapeut had haar gezegd dat ze dat moest doen als ze ooit weer aan het werk wilde.
Maar om een of andere reden was de intellectuele puzzel geworden wat het echt was: een afschuwelijke menselijke tragedie waarbij twee onschuldige vrouwen gestorven waren in een strijd van onmetelijke pijn en verschrikking. En ze vroeg zich plotseling af: was het voor hen net zo erg als voor mij?
Haar lichaam werd nu door paniek en angst overspoeld. En door gêne, en schaamte. Bill was haar partner en beste vriend. Ze was hem zoveel verschuldigd. Hij had haar gedurende de laatste weken bijgestaan, toen niemand anders dat deed. Ze zou haar tijd in het ziekenhuis niet zonder hem hebben overleefd. Het laatste dat ze wilde was dat hij zag hoe ze tot een hulpeloos hoopje was gereduceerd.
Ze hoorde April bij de achterdeur schreeuwen. “Mam, we moeten nu eten, of ik kom te laat.”
Ze voelde de drang om terug te schreeuwen: maak je eigen ontbijt maar! Maar ze deed het niet. Ze was al heel lang uitgeput van de strijd met April. Ze had het gevecht opgegeven.
Ze stond op van de tafel en liep terug naar de keuken. Ze trok een stuk papier van de keukenrol om haar tranen af te vegen en haar neus te snuiten. Toen raapte ze zichzelf bij elkaar om te gaan koken. Ze probeerde aan de woorden van haar therapeut te denken: zelfs routineklusjes zullen veel moeite kosten, voor een tijdje tenminste. Ze moest eraan wennen om de dingen stapje voor stapje te doen.
Eerst moest ze dingen uit de koelkast pakken: de doos met eieren, het pakje bacon, de botervloot, de jampot, want April hield van jam, zijzelf niet. En zo ging het door totdat ze zes plakken bacon in een pan op het gasfornuis had gelegd en ze het gas onder de pan aanstak.
Bij het aanzicht van de geel-blauwe vlam wankelde ze achteruit. Ze sloot haar ogen en het kwam weer allemaal terug.
Riley lag in een nauwe kruipruimte, onder een huis, in een kleine zelfgemaakte kooi. De gasbrander was het enige licht dat ze zag. De rest van de tijd bracht ze in complete duisternis door. De vloer van de kruipruimte was aarde. De planken van de vloer boven haar waren zo laag dat ze zelfs amper kon hurken.
De duisternis was compleet, zelfs wanneer hij een kleine deur opende en bij haar in de kruipruimte kroop. Ze kon hem niet zien, maar ze hoorde hem ademen en grommen. Hij opende de kooi en klom naar binnen.
En dan stak hij die gasbrander aan. Ze kon zijn wrede en lelijke gezicht bij het licht zien. Hij treiterde haar met een bord schamel eten. Als ze ernaar reikte, haalde hij met de vlam naar haar uit. Ze kon niet eten zonder zich te branden...
Ze opende haar ogen. De beelden waren minder levendig met haar ogen open, maar ze kon de stroom aan herinneringen niet van zich afschudden. Ze ging automatisch verder met het maken van het ontbijt, haar hele lichaam zinderde van de adrenaline. Ze was net de tafel aan het dekken toen ze haar dochter weer hoorde roepen.
“Mam, hoe lang duurt het nog?”
Ze schrok op en het bord gleed uit haar handen en viel in stukken op de grond.
“Wat is er gebeurd?” riep April, die ineens tevoorschijn kwam.
“Niets,” zei Riley.
Ze ruimte de rotzooi op en terwijl zij en April samen zaten te eten, was de stille vijandigheid zoals gewoonlijk voelbaar. Riley wilde de cyclus doorbreken, tot April doordringen, tegen haar zeggen: April, ik ben het, je moeder, en ik hou van je. Maar dat had ze al zo vaak geprobeerd en het had het alleen maar erger gemaakt. Haar dochter haatte haar en ze begreep niet waarom, of hoe ze die haat moest wegnemen.
“Wat ga je vandaag doen?” vroeg ze aan April.
“Wat denk je?” snauwde April. “Naar school.”
“Ik bedoel daarna,” zei Riley, ze hield haar stem rustig, meelevend. “Ik ben je moeder. Ik wil het weten. Dat is normaal.”
“Niets in ons leven is normaal.”
Ze aten in stilte door.
“Je vertelt me nooit iets,” zei Riley.
“Jij mij ook niet.”
Dat liet alle hoop op een gesprek varen.
Dat is waar, dacht Riley bitter. Er zat meer waarheid in die uitspraak dan April besefte. Riley had haar nooit over haar werk verteld, haar zaken; ze had haar nooit over haar gevangenschap verteld, of haar tijd in het ziekenhuis, of waarom ze nu ‘vakantie’ had. Het enige wat April wist was dat ze gedurende een groot deel van die tijd bij haar vader moest wonen en ze haatte hem nog meer dan dat ze Riley haatte. Maar hoe graag ze het haar ook wilde vertellen, Riley dacht dat het beter was als April geen idee had van wat haar moeder had moeten doorstaan.
Riley kleedde zich aan en reed April naar school. Gedurende de hele rit spraken ze geen woord met elkaar. Toen ze April uit de auto liet stappen, riep ze haar na: “Ik zie je vanavond om tien uur.”
April wuifde achteloos terwijl ze wegliep.
Riley reed naar een koffietentje in de buurt. Dat was een gewoonte geworden. Ze vond het moeilijk om in het openbaar te zijn en ze wist dat dit precies was wat ze moest doen. Het koffietentje was klein en nooit druk, zelfs op ochtenden als deze, dus ze vond het relatief veilig.
Terwijl ze daar zat en kleine slokjes van haar cappuccino nam, dacht ze weer aan Bills smeekbede. Het was al zes weken geleden, verdomme. Dit moest veranderen. Zíj moest veranderen. Maar ze wist niet hoe ze dat moest doen.
Er vormde zich een idee. Ze wist opeens precies wat ze eerst moest doen.
Бесплатно
Установите приложение, чтобы читать эту книгу бесплатно
О проекте
О подписке