Читать книгу «Transmissie » онлайн полностью📖 — Моргана Райс — MyBook.

HOOFDSTUK TWEE

Kevin wist niet of hij zich ooit zo moe had gevoeld als toen hij en zijn moeder de parkeerplaats van de school op reden. Het plan was proberen om zo normaal mogelijk door te gaan, maar hij had het gevoel dat hij ieder moment in slaap kon vallen. Dát was allesbehalve normaal.

Het kwam waarschijnlijk door de behandelingen. Hij had de laatste paar dagen veel behandelingen gehad. Zijn moeder had nog meer dokters gevonden, en ze hadden allemaal een ander plan gehad voor hoe ze hem in ieder geval meer tijd konden geven. Dat was wat ze hadden gezegd, elke keer. Hun woorden maakten duidelijk dat zelfs dat uitzonderlijk zou zijn, en dat ze niet konden hopen hem te genezen.

“Fijne dag op school, lieverd,” zei zijn moeder. Er was iets onnatuurlijks aan haar toon, een broze rand die hem vertelde hoe hard ze haar best moest doen om een glimlach op haar gezicht te toveren. Kevin wist dat ze het voor hem deed, en hij deed zelf ook zijn best.

“Ik zal mijn best doen, mam,” verzekerde hij haar, en hij kon horen dat zijn eigen stem ook niet natuurlijk klonk. Het was alsof ze allebei een andere rol speelden omdat ze bang waren voor de waarheid. Kevin speelde zijn rol omdat hij zijn moeder niet weer wilde zien huilen.

Hoe vaak had ze nu al niet gehuild? Hoeveel dagen waren er verstreken sinds ze dr. Markham hadden gesproken? Kevin wist het niet meer. Hij was een dag of twee van school thuisgebleven, waarna het duidelijk was geworden dat ze dat allebei niet wilden. Dan waren er de schooldagen geweest, afgewisseld met tests en therapie. Er waren injecties en bloedtests geweest, supplementen omdat zijn moeder op internet had gelezen dat ze konden helpen, en gezond eten dat niets met pizza te maken had.

“Ik wil gewoon dat alles zo normaal mogelijk is,” zei zijn moeder. Geen van beide sprak over het feit dat als dit een normale dag was geweest, Kevin de bus zou hebben genomen naar school, en ze zich geen zorgen hadden hoeven maken over wat er normaal was en wat niet.

Of dat hij op een normale dag niet had hoeven verbergen wat er met hem aan de hand was, of dat hij dankbaar moest zijn dat zijn beste vriendin naar een andere school was gegaan na de laatste keer dat hij en zijn moeder waren verhuisd, zodat ze dit niet hoefde te zien. Hij had Luna al dagen niet gebeld, en haar berichten stapelden zich op. Kevin negeerde ze, omdat hij niet wist hoe hij ze moest beantwoorden.

Kevin voelde de ogen op zich branden vanaf het moment waarop hij de school binnenging. Er gingen geruchten rond, ondanks het feit dat niemand zeker wist wat er met hem aan de hand was. Een stukje verderop zag hij een leraar, meneer Williams. Op een normale dag had Kevin langs hem heen kunnen lopen zonder de aandacht te trekken. Kevin was niet een van de scholieren die de leraren goed in de gaten hielden omdat ze altijd problemen veroorzaakten. Nu hield de leraar hem tegen. Hij bekeek hem van top tot teen, alsof hij verwachtte dat Kevin elk moment dood kon neervallen.

“Hoe voel je je, Kevin?” vroeg hij. “Ben je in orde?”

“Het gaat prima, meneer Williams,” verzekerde Kevin hem. Het was makkelijker om dat te zeggen dan de waarheid: dat hij zich zorgen maakte over zijn moeder, dat hij constant moe was door alle behandelingen, dat hij bang was voor wat er ging gebeuren.

Dat de cijfers nog steeds door zijn hoofd spookten.

23h 06m 29.283s, −05° 02′ 28.59. Ze bleven in zijn hoofd zitten, als een pad op de weg die niet opzij wilde gaan, onmogelijk om te vergeten, onmogelijk om te negeren, hoe hard Kevin het ook probeerde.

“Nou, laat het ons maar weten als je iets nodig hebt,” zei de leraar.

Kevin wist niet wat hij daarop moest zeggen. Het was een van die dingen die mensen zeiden waar hij eigenlijk niets aan had. Het enige wat hij nodig had was wat ze hem niet konden geven: dit allemaal ongedaan maken, hem weer een normaal leven geven. Leraren wisten heel veel, maar dat wisten ze niet.

Toch probeerde hij te doen alsof alles normaal was gedurende zijn wiskundeles, en het grootste deel van de geschiedenisles daarna. Mevrouw Kapinski vertelde hun over de vroege Europese geschiedenis, waarvan Kevin zeker wist dat het niet in een tentamen behandeld zou worden. Maar het was blijkbaar waar ze op was afgestudeerd, dus ze hadden het er vaker over dan nodig was.

“Wisten jullie dat de meeste Romeinse resten die in Noord-Europa zijn gevonden niet echt Romeins zijn?” zei ze. Over het algemeen vond Kevin de lessen van mevrouw Kapinski wel leuk. Ze was niet bang om af te dwalen en dieper in te gaan op allerlei fragmenten uit het verleden die in haar op kwamen. Het herinnerde hem aan hoeveel er was gebeurd voordat zij op de wereld waren gekomen.

“Dus ze zijn nep?” vroeg Francis de Longe. Normaal gesproken zou Kevin degene zijn geweest die zo’n vraag had gesteld, maar nu genoot hij van de kans om stil te zijn, bijna onzichtbaar.

“Niet precies,” zei mevrouw Kapinski. “Als ik zeg dat ze niet Romeins zijn, bedoel ik dat het restanten zijn die zijn achtergelaten door mensen die nooit in de buurt zijn geweest van wat nu Italië is. Het waren lokale mensen, maar naarmate de Romeinen meer gebieden veroverden, besefte de bevolking dat ze zich het best konden aanpassen aan de Romeinse gebruiken. De manier waarop ze zich kleedden, de huizen waarin ze woonden, de taal die ze spraken… Ze veranderden alles om duidelijk te maken aan welke kant ze stonden, omdat ze dan meer kans hadden op een goede positie in die nieuwe orde.” Ze glimlachte. “Maar toen de opstanden tegen Rome begonnen, werd het heel belangrijk om die symbolen níét te gebruiken.”

Kevin probeerde het zich voor te stellen: dezelfde mensen op een plek, die veranderden wie ze waren terwijl het politieke tij veranderde. Hun hele identiteit veranderde afhankelijk van wie er regeerde. Hij bedacht zich dat het een beetje was zoals bij de populaire groepjes op school, waar de leerlingen probeerden de juiste kleren te dragen en de juiste dingen te zeggen. Toch kon hij het zich lastig voorstellen, en niet alleen vanwege de beelden van landschappen die zijn hoofd binnensijpelden.

Dat was waarschijnlijk het enige positieve aan wat er met hem aan de hand was: de symptomen waren onzichtbaar. Tegelijkertijd was het ook wat hem het meest beangstigde. Er was iets wat hem doodde, en als men er nog niet van afwist, zouden ze er nooit achter hoeven komen. Hij kon hier gewoon zitten en niemand zou ooit…

Kevin voelde het visioen komen. Het welde in hem op als een soort van druk die zich in zijn lichaam opbouwde. Hij werd overspoeld door een golf van duizeligheid, het gevoel van de wereld die leek weg te zwemmen terwijl hij verbinding maakte met iets… anders. Hij wilde opstaan om te vragen of hij weg mocht, maar het was al te laat. Hij voelde zijn benen onder zich wegzakken en zakte in elkaar.

Hij keek naar dezelfde landschappen als voorheen, waar de lucht een rare kleur had en de bomen te verdraaid waren. Hij zag het verblindende vuur dat van alle kanten tegelijk leek te komen. Hij had het allemaal al eerder gezien. Maar nu was er een nieuw element: een vaag pulseren dat zich in regelmatige intervallen leek te herhalen, zo precies als een tikkende klok.

Een deel van Kevin wist dat het een klok moest zijn, net zoals hij instinctief wist dat het een klok was die naar iets aftelde, in plaats van alleen de tijd aan te geven. De pulsen leken geleidelijk aan intenser te worden, alsof ze opbouwen naar een ver crescendo. Hij hoorde een woord in een taal die hij niet had kunnen begrijpen, maar hij begreep het wel.

“Wacht.”

Kevin wilde vragen wat het was waar hij op moest wachten, of hoe lang, of waarom. Maar dat deed hij niet, deels omdat hij niet wist aan wie hij het moest vragen, en deels omdat het moment net zo snel voorbijging als dat het gekomen was. Kevin rees op uit de duisternis en merkte dat hij op de vloer van het klaslokaal lag. Ms. Kapinski stond over hem heen gebogen.

“Blijf nog even rustig liggen, Kevin,” zei ze. “Ik heb de schoolarts geroepen. Hal komt er zo aan.”

Ondanks haar instructies ging Kevin rechtop zitten. Hij wist inmiddels wel hoe dit voelde.

“Ik ben in orde,” verzekerde hij haar.

“Ik denk dat we dat door Hal moeten laten beoordelen.”

Hal was een grote, ronde voormalige paramedicus. Het was zijn werk om de leerlingen van St. Brendan’s School door medische noodgevallen te slepen. Soms had Kevin het vermoeden dat ze het deden omdat de gedachte aan zorg van de verpleger ervoor zorgde dat ze de ergste verwondingen liever negeerden.

“Ik heb dingen gezien,” bracht Kevin uit. “Er was een planeet, en een brandende zon, en een soort boodschap… als een aftelling.”

Als zijn leven een film was geweest, zou iemand erop hebben aangedrongen om contact op te nemen met een belangrijk persoon. Ze zouden de boodschap hebben herkend voor wat het was. Er zouden vergaderingen zijn geweest, en onderzoeken. Iemand zou er iets aan gedaan hebben. Maar dit was geen film. Kevin was gewoon een dertienjarige jongen, en Ms. Kapinski keek hem aan met een mix van medelijden en wilde verbijstering.

“Wel, ik denk dat het niets ernstigs is,” zei ze. “Het is waarschijnlijk normaal om van alles te zien bij zo’n… episode.”

Kevin hoorde het gemompel van de anderen in de klas om zich heen. Hij voelde zich er niet bepaald beter door.

“…viel gewoon op de grond en begon te stuiptrekken…”

“…ik hoorde dat hij ziek is, ik hoop dat het niet besmettelijk is…”

“…Kevin denkt dat hij planeten ziet…”

Dat laatste deed pijn. Het klonk alsof ze dachten dat hij gek werd. Kevin werd niet gek. Tenminste, hij dacht van niet.

Ondanks zijn pogingen om hen ervan te overtuigen dat hij in orde was, moest Kevin toch met Hal mee. Hij moest in zijn kantoor zitten terwijl de man met lampjes in Kevins ogen scheen en vragen stelde over een aandoening die zo zeldzaam was dat hij duidelijk geen idee had wat er met Kevin aan de hand was.

“De directeur wilde ons spreken zodra ik zeker wist dat je in orde was,” zei hij. “Denk je dat je naar zijn kantoor kunt lopen, of zullen we vragen of hij hierheen komt?”

“Ik kan lopen,” zei Kevin. “Ik ben in orde.”

“Als jij het zegt,” zei Hal.

Ze liepen naar het kantoor van de directeur, en Kevin was niet verrast toen hij zijn moeder daar aantrof. Natuurlijk hadden ze haar gebeld, natuurlijk was ze gekomen nadat hij was ingestort. Maar dat was niet goed, niet nu ze eigenlijk op haar werk had moeten zijn.

“Kevin, ben je in orde?” vroeg zijn moeder toen hij binnenkwam. Ze trok hem naar zich toe en knuffelde hem. “Wat is er gebeurd?”

“Ik ben in orde, mam,” zei Kevin.

“Ms. McKenzie, we zouden u niet gebeld hebben als het niets ernstigs was,” zei de directeur. “Kevin is flauwgevallen.”

“Het gaat nu weer goed,” hield Kevin vol.

Het leek echter geen verschil te maken hoe vaak hij dat zei.

“Bovendien,” zei de directeur, “lijkt het erop dat hij behoorlijk verward was toen hij weer bijkwam. Hij had het over… wel, andere planeten.”

“Planeten,” herhaalde Kevins moeder. Haar stem klonk vlak toen ze dat zei.

“Ms. Kapinski zei dat het haar les behoorlijk heeft verstoord,” zei de directeur. Hij zuchtte. “Ik vraag me af of het misschien beter is als Kevin voorlopig thuisblijft.”

Hij zei het zonder Kevin aan te kijken. Er werd een beslissing genomen, en hoewel het om Kevin ging, was het duidelijk dat hij er niets over te zeggen had.

“Ik wil geen school missen,” zei Kevin tegen zijn moeder. Zij zou dat toch zeker ook niet willen?

“Ik denk dat we onszelf moeten afvragen,” zei de directeur, “of naar school gaan op dit moment echt het beste is dat Kevin kan doen met de tijd die hij heeft.”

Het was waarschijnlijk goed bedoeld, maar het herinnerde Kevin alleen maar aan wat de dokter gezegd had. Zes maanden. Het leek niet genoeg tijd voor wat dan ook, laat staat genoeg tijd om een heel leven in te proppen. Zes maanden aan seconden, die in een gestaag tempo voorbijgleden, op hetzelfde tempo als de aftelling in zijn hoofd.

“U zegt dat het geen zin heeft om mijn zoon naar school te sturen omdat hij toch binnenkort dood gaat?” snauwde zijn moeder. “Is dat wat u zegt?”

“Nee, natuurlijk niet,” zei de directeur haastig, terwijl hij zijn handen ophief.

“Zo klinkt het anders wel,” zei Kevins moeder. “Het klinkt alsof u net zo bang bent voor de aandoening van mijn zoon als de leerlingen hier.”

“Ik zeg dat het lastig zal worden om Kevin te onderwijzen naarmate zijn toestand verergerd,” zei de directeur. “We zullen het proberen, maar… wil je niet het meeste halen uit de tijd die je nog hebt?”

Hij zei het op een vriendelijke toon, maar slaagde er toch in om dwars door Kevins hart te boren. Hij zei precies wat zijn moeder had gedacht, alleen in andere woorden. Het ergste was nog dat hij gelijk had. Kevin zou niet lang genoeg blijven leven om te studeren, of een baan te krijgen, of wat dan ook te doen waarvoor hij school nodig had, dus wat had het voor zin om nog te gaan?

“Het is goed, mam,” zei hij, terwijl hij haar arm aanraakte.

Dat leek voldoende te zijn om zijn moeder te overtuigen, en dat vertelde Kevin hoe ernstig dit allemaal was. In een ander geval zou ze ruzie gemaakt hebben. Nu leek het erop dat al haar vechtlust verdwenen was.

Ze liepen zwijgend terug naar de auto. Kevin keek over zijn schouder naar de school. De gedachte dat hij hier waarschijnlijk nooit meer terug zou komen, raakte hem als een klap in zijn gezicht. Hij had niet eens de kans gehad om afscheid te nemen.

“Sorry dat ze je op je werk hebben gebeld,” zei Kevin toen ze in de auto zaten. Hij kon de spanning in de lucht voelen. Zijn moeder startte de auto niet, maar bleef alleen zitten.

“Dat is het niet,” zei ze. “Het is alleen… het werd makkelijk om te doen alsof er niets aan de hand was.” Ze klonk zo verdrietig, zo diep gekwetst. Kevin was gewend geraakt aan de uitdrukking op haar gezicht die hem vertelde dat ze haar best deed om niet te huilen. Ze slaagde er niet in.

“Ben je in orde, Kevin?” vroeg ze, hoewel hij inmiddels degene was die haar vasthield, zo stevig als hij kon.

“Ik ben… ik wou dat ik niet van school hoefde,” zei Kevin. Hij had nooit gedacht dat hij zichzelf dat zou horen zeggen. Hij had nooit gedacht dat hij iemand dat zou horen zeggen.

“We kunnen terug naar binnen gaan,” zei zijn moeder. “Ik kan tegen de directeur zeggen dat ik je morgen gewoon weer terugbreng, en elke dag daarna, totdat…”

Ze zweeg.

“Tot het te erg wordt,” zei Kevin. Hij kneep zijn ogen dicht. “Ik denk dat het misschien al te erg is, mam.”

Hij hoorde haar tegen het dashboard slaan, en de doffe klap galmde door de auto.

“Ik weet het,” zei ze. “Ik weet het en ik haat het. Ik haat deze ziekte die mijn kleine jongen van me afneemt.”

Ze huilde weer een tijdje. Ondanks zijn pogingen om sterk te blijven, deed Kevin dat ook. Het leek een lange tijd te duren voordat zijn moeder voldoende gekalmeerd was om weer iets te zeggen.

“Ze zeiden dat je… planeten zag, Kevin?” vroeg ze.

“Ik heb ze gezien,” zei Kevin. Hoe kon hij uitleggen hoe het voelde? Hoe echt het was?

Zijn moeder keek hem aan, en nu kreeg Kevin het gevoel dat ze worstelde met de juiste woorden. Worstelde om geruststellend en ferm te zijn, allemaal tegelijk. “Je begrijpt dat dit niet echt is, toch, schatje? Het is alleen… het is alleen maar de aandoening.”

Kevin wist dat hij dat zou moeten begrijpen, maar…

“Zo voelt het niet,” zei Kevin.

“Ik weet het,” zei zijn moeder. “En ik haat dat, want het is niets meer dan een herinnering aan het feit dat mijn kleine jongen tussen mijn vingers door glipt. Ik wou dat ik dit allemaal kon laten ophouden.”

Kevin wist niet wat hij daarop moest zeggen. Hij wilde ook dat het ophield.

“Het voelt echt,” zei Kevin toch.

Zijn moeder zei een lange tijd niets. Toen ze uiteindelijk sprak, klonk haar stem fragiel en onzeker, op de manier dat ze had geklonken sinds de diagnose, een toon die inmiddels al veel te bekend was.

“Misschien… Misschien is het tijd dat je met die psycholoog gaat praten.”

...
5